De biecht is een Mysterie van de Kerk, ingesteld door Jezus Christus voor de vergeving van de zonden die we begaan na de doop. Berouw is hierbij nauw verbonden. Bij de biecht zegt een gelovige diens zonden op aan een priester, zodat deze de gelovige uit naam van God van de zonden kan ontslaan. Zowel het berouw als de biecht is een proces waarbij de gelovige terugkeert naar God.
Wat is berouw?
Berouw (in het Syrisch: “ܬܝܒܘܬܐ” (tyobutho) is de ommekeer in het hart van de boeteling. Wanneer een gelovige berouw heeft van zijn zonden, dan beseft hij dat hij ongehoorzaam is geweest aan God. Daarbij heeft hij ook oprechte spijt van zijn zonden. Het is belangrijk dat berouw oprecht is, dat men inziet dat de zonden verwerpelijk zijn en dat diezelfde zonden niet opnieuw worden begaan.
De bijbel geeft ons veel voorbeelden waarbij berouw leidt tot vergeving van de zonden. Een bekend voorbeeld is de zondares die huilend de voeten van Jezus nat maakte met haar tranen. Ze droogden ze af met haar haren, om vervolgens Zijn voeten te kussen en te zalven. Haar zonden, die veel waren, werden haar vervolgens vergeven (Lukas 7: 36-50).
Een tweede voorbeeld is de tollenaar die naar de tempel ging om te bidden. Tollenaars hadden destijds een slecht imago, omdat zij vaak meer geld vroegen dan verplicht was. Men zag hen daarom ook vaak als dieven. In de tempel bleef de tollenaar op een afstand staan en wilde ook zelfs zijn ogen niet naar de hemel opheffen, maar sloeg op zijn borst en zei: “O God, wees mij, de zondaar, genadig” (Lukas 18:13).
Wanneer een gelovige eenmaal oprecht berouw heeft over zijn zonden en ook zijn fout en de consequenties ervan heeft ingezien, groeit ook de behoefte om vergiffenis te krijgen over de zonden. De gelovige zal dan naar de priester willen gaan om zijn zonden te belijden.
Biecht
Biechten of de zonden belijden (in het Syrisch: “ܡܘܕܝܢܘܬܐ” mawdyonutho) is het proces dat volgt op berouw. Een gelovige moet al zijn zonden belijden, grote en kleine, één voor één, hun aantal en hun omstandigheden. In de brief van de apostel Johannes staat immers geschreven:
“Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.”
1 Johannes 1:9
Zowel de gelovige als de priester hebben een rol in het gehele proces rondom dit Mysterie.
Het Oude Testament
Vaak denkt men dat de biecht ‘‘pas’’ in het Nieuwe Testament is ingesteld. De biecht was echter al in het Oude Testament aanwezig. Voorbeelden hiervan zijn:
- In het Oude Testament bracht de gelovige een offer naar de priester en biechtte hij zijn zonden op in het bijzijn van de priester. De gelovige legde zijn hand op het offerdier en na het opbiechten van zijn zonden, werden deze symbolisch ‘verplaatst’ naar het dier. Het dier, dat als zondoffer functioneerde, werd vervolgens door de priester op het altaar van vuuroffers geofferd (Leviticus 5:1-6);
- God leerde Mozes dat wanneer iemand trouwbreuk had gepleegd, diegene zijn zonden moest belijden. Ook moest hij zijn schuld terugbetalen met een vijfde deel extra (Numeri 5:5-6);
- Nadat de profeet David Uria liet doden en met zijn vrouw Bathseba had gezondigd, zond God Nathan de profeet naar David om hem te bestraffen voor wat hij had gedaan. David biechtte zijn zonden op voor God en Nathan. Nathan vertelde hem dat God zijn zonden vergeven had (2 Samuël 12).
Zoals de apostel Paulus ons leert, is God altijd hetzelfde (Heb. 13:8) en daarom zien wij veel voorschaduwingen van elementen uit het Nieuwe Testament terug in het Oude Testament. We zien dus dat de biecht ons doet denken aan hoe de gelovige bij de priester zijn zonden belijdt en van de priester te horen krijgt dat God zijn zonden vergeven heeft. Hieruit blijkt ook dat vergiffenis altijd gepaard ging met het opbiechten van zonden bij een priester.
In de tijd van het Oude Testament biechtte men de zonden op in het bijzijn van de geestelijken. Dit bleef gebeuren tot en met de tijd van Johannes de Doper (Mattheüs 3:1-6) en uiteindelijk ook in het Nieuwe Testament. God heeft het Mysterie van de biecht zelf ingesteld. Daarbij ging men altijd bij een priester biechten om vergiffenis van de zonden te krijgen.
Het Nieuwe Testament
In het Nieuwe Testament komt de biecht meer prominent naar voren. Christus leerde de Joden dat Hij de autoriteit heeft om zonden te vergeven (Mattheüs 9:6). Buiten het eerder genoemde voorbeeld van de vrouw die met haar tranen de voeten van Jezus waste, schonk Christus bijvoorbeeld ook vergiffenis aan de verlamde man (Lucas 5:17-26). En zo zijn er meer voorbeelden te lezen in de bijbel.
Verder lezen we in de brief van de apostel Jakobus: ‘‘Belijd elkaar de overtredingen en bid voor elkaar, opdat u gezond wordt. Een krachtig gebed van een rechtvaardige brengt veel tot stand’’ (Jakobus 5:16). Deze vers moet wel in context gelezen worden. Het is namelijk niet zo dat men bij willekeurige mensen kan biechten.
Vóór Christus’ opstanding gaf Hij Zijn apostelen de autoriteit om zonden te vergeven in Zijn naam. Hij gaf Petrus en de apostelen de autoriteit om na de opstanding te binden en te ontbinden (Mattheüs 16:19). De Kerkvaders leggen de woorden binden en te ontbinden uit als zijnde een speciale autoriteit waarmee zij, in Christus’ naam en met Zijn autoriteit, de zonden kunnen vergeven. Zo leert St. Johannes Chrysostomus ons het volgende hierover:
‘‘Want zij die de aarde bewonen en daar hun verblijfplaats hebben, zijn belast met het bestuur van de dingen die in de hemel zijn en hebben een autoriteit ontvangen die God niet aan engelen of aartsengelen heeft gegeven. Want er is niet tegen hen gezegd: ‘Wat u op aarde zult binden, zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat u op aarde zult ontbinden, zal ook in de hemel ontbonden zijn.’ Zij die op aarde regeren hebben inderdaad de bevoegdheid om te binden, maar alleen het lichaam: terwijl deze binding de ziel vasthoudt en de hemel doordringt; en wat de priesters hier beneden doen, bekrachtigt God hierboven, en de Meester bevestigt het vonnis van zijn dienaren”
Johannes Chrysostomus: On the Priesthood 3.5 (Nicene and Post-Nicene Fathers series II vol. 1): p. 47.
Athanasius van Alexandrië leert ons verder:
‘‘Zoals de man die de priester doopt verlicht wordt door de genade van de Heilige Geest, zo ontvangt ook hij die in boetedoening zijn zonden belijdt, door de priester vergeving krachtens de genade van Christus’’
Athanasius van Alexandrië
Bij wie moet ik biechten?
Vanaf het begin van de Kerk, als continuatie van het Oude Testament, werden de zonden bij de geestelijke opgebiecht. In de eerste eeuwen was de Bisschop degene bij wie de zonden werden opgebiecht en had hij daarin een juridische rol. Dit in de zin van dat hij de biecht aanhoorde en gepaste adviezen gaf. De Kerkvaders waren dan ook expliciet in dat de biecht alléén bij een geestelijke gedaan kon worden. In de 1e eeuw leert St. Clement van Rome (1e eeuw na Chr.) ons al het volgende:
‘‘Daarom, jullie die de basis hebben gelegd voor deze opruiing, onderwerp je aan de priesters en ontvang correctie zodat je je kunt bekeren, terwijl je de knieën van je hart buigt. Leer onderworpen te zijn en leg het trotse en arrogante zelfvertrouwen van uw tong opzij’’
Clement van Rome
St. Cyprianus van Carthago (258 na Chr.) leert ons:
‘‘Ik smeek u, geliefde broeders, dat een ieder zijn eigen zonde moet belijden, terwijl hij die gezondigd heeft nog in deze wereld is, terwijl zijn belijdenis ontvangen mag worden, terwijl de voldoening en verlossing die door de priesters worden gedaan de Heer welgevallig zijn. Laten we ons met heel ons hart tot de Heer wenden, en, terwijl we ons berouw over onze zonden met oprecht verdriet uiten, laten we Gods genade smeken’’
Cyprianus van Carthago
St. Basilius van Caesarea (379 na Chr.) leert dat de biecht niet op een willekeurige manier moet gebeuren, maar dat de gelovige bij een biechtvader de biecht moet doen. Zij, volgens St. Basilius, zijn de énige die een medicijn voor de geestelijke ziekten kunnen geven.
Terugkomend op het voorbeeld waarbij Jezus de verlamde man genas van zijn lichamelijke aandoening, zien wij ook dat tegelijkertijd Jezus de man vergiffenis schonk van zijn zonden. De zonde kan naast een geestelijke wond dus ook een lichamelijke wond zijn waar de biecht, maar bijvoorbeeld ook de ziekenzalving, een genezing voor kan zijn.
Welke tekst wordt er bij de belijdenis uitgesproken?
De biecht wordt voorafgegaan door de volgende belijdenis:
“Ik belijd tegenover God de almachtige Vader, zijn geliefde Zoon Jezus Christus, zijn Heilige Geest, de heilige Moeder Gods, Maria, die altijd maagd is gebleven, de engelen, de profeten, de apostelen, de evangelisten; en volgens het geloof van de drie heilige concilies van Nicea, Constantinopel en Efeze; en in de macht van het priesterschap die in uw handen is gelegd, waarmee u ontbindt en verbindt; ik belijd dat ik heb gezondigd in innerlijke en uiterlijke handelingen in woord, daad en gedachten. Mijn zonden zijn erg veel en met veel berouw heb ik hier spijt van. Ik accepteer de dood en niet de zonde. Met die heilige macht, ontsla mij van die zonde, zodat ik de genade van vergiffenis waardig wordt geacht.”
Deze belijdenis is een gebed dat men opzegt vóór het biechten. Het staat niet gelijk aan de biecht zelf.
Dit Mysterie is een belangrijk proces dat begint met berouw, gevolgd door het belijden van de zonden bij de priester en waarna tot slot verzoening volgt met Christus door ter Communie te gaan.
Bekijk voor meer informatie ook onderstaande video over het Mysterie van de biecht.